Vondsten van de heilige berg Jebel Aruda
In het vierde millennium v. Chr. ontstaan in Mesopotamië (het huidige Irak) de eerste grote steden, waar duizenden mensen wonen. De cultuur die hier ontstond wordt de Uruk-cultuur genoemd, naar een van de belangrijkste steden. In deze tijd wordt het wiel uitgevonden en ontstaat het schrift. De explosieve groei van de steden leidt al snel tot een tekort aan grondstoffen, zoals ertsen, hout en steen. Om toch aan de grote vraag te voldoen, vestigen handelaren zich in andere gebieden van waaruit zij deze grondstoffen kunnen exporteren naar de plaats van herkomst.
Een archeologisch team van de Universiteit van Leiden startte in 1972 met de opgravingen op de Jebel Aruda. Groot was de verbazing toen men objecten vond die een sterke gelijkenis vertoonden met artefacten uit Zuid-Irak, dat maar liefst zevenhonderd kilometer verderop ligt. De vondsten zijn extra bijzonder omdat het sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw nauwelijks nog mogelijk was om op te graven in Irak zelf en de kennis over de Uruk-cultuur hierdoor uiterst beperkt bleef. Dankzij opgravingen, zoals op de Jebel Aruda, kwam hier echter verandering in. De objecten werden gevonden in hun oorspronkelijke context, wat een schat aan informatie opleverde over het dagelijks leven in deze samenleving. Na het afronden van de opgravingen lag de collectie enkele decennia opgeslagen in een depot van de Universiteit Leiden en werd in 2004 overgedragen aan het Rijksmuseum van Oudheden. Het aardewerk is inmiddels bestudeerd, gerestaureerd en geconserveerd.
De Syrische berg Jebel Aruda (Jebel betekent berg in het Arabisch) ligt langs de oever van de Eufraat. Langs de berg ligt een plateau dat zich zestig meter boven de vallei bevindt. Hier stond een tweetal tempels en woonhuizen van priesters en hun personeel. De nederzetting is waarschijnlijk gesticht tussen 3400 en 3000 v. Chr. Dit wil echter niet zeggen dat de nederzetting daadwerkelijk vierhonderd jaar bewoond is geweest. Waarschijnlijk hebben hier slechts vijftig tot honderd jaar mensen gewoond.
Het aardewerk, dat tussen 1972 en 1982 werd opgegraven door een team van de Universiteit Leiden, is afkomstig uit de woonhuizen en tempels. Het gaat om potten, kruiken en vazen waarvan het merendeel in stukken is teruggevonden in kamers van de verschillende gebouwen. Een deel ervan heeft waarschijnlijk dienst gedaan als opslag voor graan, water of bier. Dit laatste was een erg populair drankje. Een deel van de potten of kruiken heeft een afgeronde bodem zodat ze niet rechtop konden staan. Mogelijk werden deze potten ingegraven, zodat men gemakkelijk bij de inhoud kon.
Het merendeel van het gevonden aardewerk werd vervaardigd op een draaischijf, door professionele pottenbakkers. Er is echter ook een enorme hoeveelheid kommetjes gevonden dat met de hand werd vervaardigd. Dit was eenvoudig aardewerk en had waarschijnlijk een korte levensduur. Waarvoor het werd gebruikt, is niet duidelijk. Mogelijk werden hier rantsoenen in verstrekt.
Grofweg tien procent van het gevonden aardewerk is versierd met ingekraste motieven. Ook zijn enkele vazen bewerkt met bitumen (teer). Dit kleverige materiaal werd gebruikt als lijm, maar ook om vaatwerk en manden waterdicht te maken. Op een klein aantal potten is bitumen gebruikt voor versiering. Versierd aardewerk werd mogelijk gebruikt voor de opslag van luxe producten of gebruikt bij speciale gelegenheden. Daarnaast diende het waarschijnlijk als statussymbool voor de eigenaar.