Grafsteen uit Palmyra
Palmyra dankte haar grote bloei aan haar bijzondere ligging, waardoor het een centrum werd voor de karavaanhandel. Voor de Romeinen was het de poort naar het Parthische Rijk dat over grote delen van Azië regeerde. In Palmyra werden luxueuze goederen uit verre landen verhandeld, zoals parels uit de Perzische Golf, specerijen uit India, zelfs zijde uit China en nog veel meer. Deze handel maakte Palmyra tot een zeer welvarende stad. De aanzienlijke families toonden hun rijkdom door grote, spectaculaire bouwwerken, grafmonumenten en sculpturen te financieren, zoals de grote tempel van Baäl. Ook tegenwoordig nog zijn de resten van de stad zeer indrukwekkend al heeft de burgeroorlog sinds 2011 grote schade aangebracht aan de moderne stad, diens bewoners en de overblijfselen van het antiek Palmyra.
Ook de begraafplaatsen toonden duidelijk de rijkdom van die sommige inwoners wisten te vergaren. Typisch voor Palmyra zijn de grote vierkante graftorens, waarin zeer vele doden tegelijk konden worden bijgezet. In de loop van de Romeinse keizertijd ontstond een andere manier van begraven, namelijk de grafhuizen en de hypogaea (ondergrondse grafkamers). De doden werden daarin horizontaal bijgezet in nissen, die aan de voorzijde werden afgesloten met een gebeeldhouwde sluitsteen met daarop een buste van de dode, soms vergezeld van een kind. Deze bustes, waarvan de hier afgebeelde een voorbeeld is, zijn heel kenmerkend en daardoor goed te dateren.
Hoewel Palmyra officieel tot het Romeinse Rijk behoorde, was de stad tamelijk zelfstandig met een eigen bestuur. In de loop van de 3de eeuw na Chr. begon de algemene situatie in het Romeinse Rijk langzamerhand te verslechteren. Tevens kwam in die tijd het rijk van de Parthen ten val, dat werd opgevolgd door de Perzische Sassaniden. Palmyra greep haar kans om haar gebied uit te breiden. Koning Septimius Odaenathus versloeg rond 260 na Chr. met hulp van de Romeinen de Sassanidische koning Shapur I. Hij werd echter een paar jaar later vermoord. Zijn weduwe, de legendarische koningin Zenobia (c. 240-274 na Chr.), kwam daarna op de troon als regentes voor haar zoon Vaballathus (r. 2678-272 na Chr.). Zij wist Palmyra uit te breiden tot een waar keizerrijk, dat geheel Syrië, Mesopotamië, Beneden-Egypte en grote delen van Klein-Azië omvatte. De Romeinen beschouwden haar echter als een bedreiging waar tegen opgetreden moest worden. In 272 na Chr. werd Palmyra verslagen door keizer Aurelianus en Zenobia werd gevangen genomen. Korte tijd later verwoestte Aurelianus de stad na een opstand van de Palmyreners. Daarna was het definitief gedaan met de bloei van Palmyra.
Hier afgebeeld is een kenmerkende stenen vrouwenbuste die afkomstig is uit een graftombe in Palmyra Deze kalkstenen buste van een vrouw is zeer goed bewaard gebleven. Aan de rechterzijde van de vrouw is een kind weergegeven, haar kleine zus. Aan de kleding is te zien dat het om een welgestelde dame gaat. Over haar hoofd draagt ze een sluier, die ze met de linkerhand vasthoudt. De rechterhand steekt net onder de borst uit het gewaad. De vrouw is gekleed in een chiton en overkleed, met sterk gestileerde plooien. Links boven de borst draagt ze een rozetvormige broche, om de hals een gouden ketting met hanger en aan de handen drie blauwe ringen. De kleuren van de sieraden kennen we doordat er nog verfresten van de oorspronkelijke beschildering op het beeld aanwezig zijn. Verder heeft ze nog een diadeem in haar haren en draagt ze sierlijke oorhangers.
Achter de buste is een doek opgehangen aan palmtakken. Het zusje, gekleed in een lang gewaad, draagt een halssnoer en hangers in haar oren. In haar handen heeft ze bloemen of druiven. In twee Aramese inscripties op de buste staan de namen van de twee zussen vermeld: Shalmat en Akakmat. Onder haar linkerarm houdt het meisje een schrijftafeltje, waar nogmaals “Helaas!” op staat. De buste dateert uit het eerste kwart van de 3de eeuw na Chr., de periode waarin de stad Palmyra het toppunt van zijn bloei beleefde.