Een leeuw zonder tuit

Anatolië is een gebied dat rijk is aan natuurlijke grondstoffen. Koper, goud, zilver, hout, etc., treft men aan in welhaast onuitputtelijke hoeveelheden en het is niet verwonderlijk dat deze voorraden een grote aantrekkingskracht uitoefenden op de inwoners van de in dit opzicht veel minder rijk bedeelde Mesopotamië. Omstreeks 1940 v.Chr. trokken Assyrische kooplieden vanuit Noord-Irak naar Anatolië en stichtten een uitgebreid netwerk van handelsnederzettingen. Anatolië was in deze tijd verdeeld in tientallen stadstaten, elk met hun eigen heerser. Via verdragen met deze lokale vorsten verzekerden de Assyriërs zich van bescherming en gaven zij hun aan handelsactiviteiten een rechtspositie. De handelsnederzettingen, waarvan de grotere karum en de kleinere wabartum genoemd werden, lagen aan de rand van de hoofdsteden van de Anatolische vorstendommen, gescheiden van de woon- en werkkwartieren van de lokale bevolking.

De belangrijkste van deze handelsnederzettingen was Karum Kanesh, het huidige Kültepe in de buurt van Kayseri in Cappadocië. Vanuit Karum Kanesh werd het uitgebreide Assyrische handelsnetwerk in Anatolië georganiseerd en bestuurd. Ofschoon Karum Kanesh, o.l.v. de tamkaru (de belangrijkste financiers van de handelsactiviteiten), een grote mate van autonomie bezat, was de kolonie op haar beurt verantwoording schuldig aan de handelaren en koning in het bijna duizend kilometer verder naar het zuidoosten gelegen Assur. De uitgebreide opgravingen te Karum Kanesh brachten niet alleen de woonhuizen van de Assyrische handelaren aan het licht, maar ook naar schatting elf- tot twaalfduizend kleitabletten die de correspondentie van de Assyrische handelaren bevatten (contracten, schuldbekentenissen, opdrachten tot koop en verkoop, etc.). Deze documenten tonen aan dat de Assyriërs vooral geïnteresseerd waren in zilver, goud en koper, in ruil waarvoor vanuit Assyrië o.a. kleding geleverd werd, en vooral ook tin, noodzakelijk voor de productie van brons.

Het verschijnen van de Assyrische kooplieden in Anatolië bracht grote veranderingen te weeg: de Anatolische vorstendommen werden betrokken in politieke en commerciële netwerken, die ver buiten de eigen grenzen reikten. Het schrift en het rolzegel werden in Anatolië geïntroduceerd en bewerkstelligden een integratie van Anatolische en Mesopotamische tradities. Ook in de metaalkunst en het aardewerk vond een dergelijke uitwisselingen plaats, die een uniek karakter aan deze karum-periode (ca. 1925-1715 v.Chr.) verleent. Nieuwe vormen van aardewerk verschijnen, waaronder de rituele plengvazen in de vorm van leeuwen, antilopen, adelaars, konijnen, varkens en zelfs slakken.

In Karum Kanesh werden deze diervormige vazen, waarvan sommige beschilderd, vooral gevonden in bouwlaag II, beginnend rond 1925 v.Chr. en eindigend omstreeks 1800 v.Chr. De hier getoonde (en gedeeltelijk gerestaureerde) leeuw hoort hoogstwaarschijnlijk in dezelfde tijd en regio thuis. De leeuw staat fier rechtop, de poten naast elkaar geplaatst en de bek opengesperd. Het lichaam is druk beschilderd met rode verf, begrensd door zwarte lijnen, op een geelachtig-oranje ondergrond. De geometrische patronen doen denken aan het Cappadocische aardewerk, dat rond 2000 v.Chr. in Anatolië verschijnt. Het lichaam is hol en een tuit op de rug suggereert dat deze vaas oorspronkelijk een vloeistof bevatte. De vazen gevonden in Karum Kanesh laten, naast de tuit op de rug, vaak een tweede opening zien in de bek of neus, wat de veronderstelling lijkt te ondersteunen dat het om rituele plengvazen gaat.

Opmerkelijk genoeg ontbreekt een dergelijke tweede schenkopening bij deze leeuw. Dit lijkt verassend voor een rython, maar deze objecten werden waren waarschijnlijk eerder als bekers gebruikt. De extra openingen dienden waarschijnlijk voor ontluchting tijdens het bakproces. Dergelijke gaten konden in de mond of neus onopvallend weggewerkt worden. Dit type voorwerp werd bibru genoemd. Er werd gedronken uit de tuit, vermoedelijk via een rietje. Hiermee kon de troebele bovenlaag die vaak aanwezig was in het bier en de wijn uit deze tijd vermeden worden. In dezelfde tijd waren ook bekers in de vorm van dierenhoofden populair.

Rond 1800 v.Chr. werd Karum Kanesh verwoest. Opgravingen brachten sporen van een zware brand en een tot anderhalve meter dikke puinlaag aan het licht. Desondanks lijkt Karum Kanesh zich spoedig te herstellen en opnieuw tot een welvarende handelsstad uit te groeien, bijna even groot als de voorafgaande. Wel neemt het aantal Assyrische teksten fors af en lijkt de rol van de Assyrische koopmanshuizen in belang af te nemen. Ook in de bestuursstructuur van de nederzetting en in de aard van de handel treden veranderingen op. Zo verdwijnen bijvoorbeeld tin en sommige in eerdere tijd veel voorkomende wollen stoffen. Kanesh bleef evenwel een centrum van internationale handel, zoals blijkt uit een aantal teksten gevonden in Mari aan de Eufraat in Oost-Syrië. In deze teksten is sprake van grote handelskaravanen, die onder andere Kanesh als eindbestemming hebben.

De voortdurende onenigheid tussen de Anatolische rijkjes heeft het Assyrische handelsnetwerk uiteindelijk de genadeklap toegebracht. Rond 1750 v.Chr. had Anitta, heerser van Kanesh, een groot aantal van de centraal-Anatolische vorstendommetjes aan zich onderworpen, inclusief Karum Hattush (het moderne Bogazköy nabij Ankara). In nog weer latere tijd, wanneer de vorst van de stad Kussar erin slaagt de boventoon te voeren, wordt Hattusha het centrum van het grote Hettitische rijk.

De voorwerpen | Relevante voorwerpen