Hangertjes met een gezicht
Deze gezichtjes zijn ware kunstwerkjes van vroege glaskunst. Ze zijn aan de bovenzijde voorzien van een oog, en daarmee bestemd om aan een ketting gehangen te worden als centraal ornament. Er zijn hangers teruggevonden tezamen met de kralen waarmee ze een ketting vormden. De hangers worden in de literatuur ook wel gezichtskralen of maskerkralen genoemd, benamingen die eigenlijk niet juist zijn omdat het geen kralen zijn.
Hoewel de hangers verschillend van uitvoering zijn, is toch duidelijk van serievorming sprake. Bovendien hebben ze een technisch aspect gemeen: ze hebben alle aan de achterkant een gat, ontstaan door het stokje waarop ze gemodelleerd zijn. De hangers zijn namelijk gemaakt in de zandkern-techniek, die ook gebruikt is voor het maken van parfumflesjes. Een speciale moeilijkheid voor de maker van deze hangers was het aanbrengen van de minuscule details, de haarkrullen, de ogen, de wenkbrauwen, de neus en de mond. Dat vergde zeker grote vaardigheid en een vaste hand.
De gezichtjes beelden vrijwel steeds mannen uit, meestal met een baard. De basiskleur is over het algemeen donkerblauw of turkoois. Het ophangoog, de achterkant van het hoofd, het haar, de wenkbrauwen en de baard zijn uitgevoerd in de basiskleuren, het gezicht is meestal wit of geel. De details, zoals de mond, de oorbellen en de stippen op het gezicht (waarvan de functie overigens niet duidelijk is) zijn meestal geel of wit. Een gemeenschappelijk kenmerk is de doordringende blik van de blauwe ogen, die meteen de aard van de gezichtjes aangeeft: ze zijn bedoeld om het kwaad af te weren. Apotropeïsch noemde men dat in de Oudheid. Het waren ongetwijfeld amuletten.
Gezichtskralen zijn teruggevonden verspreid over een groot gebied. Het was aanvankelijk dan ook moeilijk vast te stellen waar ze zijn gemaakt. Ze komen voor in de Fenicische steden langs de oostelijke Middellandse Zeekust en in de Fenicische nederzettingen in het westelijk deel van het Middellandse Zeegebied, in Carthago, op Sardinië, Sicilië, Ibiza en in Spanje. Van andere vindplaatsen, zoals Cyprus, Rhodos en Egypte, is bekend dat er handelscontacten met de Feniciërs bestonden.
De vroegste hangers zijn te dateren rond 600 v.Chr. en de productie stopt aan het einde van de 3de eeuw v.Chr. Vrijwel alle hangers uit archeologische contexten zijn tevoorschijn gekomen in graven. Uit de beginperiode zijn de meeste hangers teruggevonden in het oostelijk deel van het Middellandse Zeegebied. De jongere exemplaren, uit de 4de en 3de eeuw v.Chr., zijn voornamelijk in Carthago gevonden. Het exemplaar op de eerste afbeelding behoort tot deze jongere serie. De herkomst is helaas onbekend.
De overige drie gezichtskralen behoren tot series die meestal in de 6de en 5de eeuw v.Chr. worden gedateerd. Van deze drie is de herkomst helaas evenmin bekend. Wel staat vast dat ze zijn aangekocht in het oostelijk deel van het Middellandse Zeegebied, waar dergelijke hangers in de grootste aantallen zijn teruggevonden.