Nederland in de Romeinse tijd
Omstreeks het midden van de 1ste eeuw v.Chr. werden de bewoners van de Lage Landen geconfronteerd met een ongekende legermacht die optrok vanuit het zuiden. De legioenen van de Romeinse veldheer Julius Caesar (100-44 v.Chr.) bewogen zich in hoog tempo door het stroomgebied van de Moezel, Maas, Rijn en Schelde. Sommige stammen onderwierpen zich aan het nieuwe Romeinse gezag. Andere stammen gingen de strijd aan (de zogenoemde Gallische oorlog) en betaalden daarvoor de tol met hun leven en/of het verlies van have en goed. Soms stuitten de Romeinen op zoveel tegenstand van Gallische en andere stammen, dat ze zich moesten terugtrekken uit lijfsbehoud.
Rijn werd noordgrens Romeinse Rijk
Ook nadat ze de Lage Landen hadden ingenomen, zouden de Romeinen incidenteel geconfronteerd blijven met opstanden van Friese en Germaanse stammen, en Bataven (de Bataafse opstand van 62 na Chr.). Door het oorlogsgeweld raakten grote gebieden ontvolkt. In het overwonnen deel van Nederland legden de Romeinen legerkampen en een vlootbasis aan om van daaruit Germanië te veroveren, ruwweg het gebied ten noorden van de Donau en oostelijk en noordelijk van de Rijn. Keizer Claudius liet dat plan echter in de 1ste eeuw na Chr. varen. De Rijn werd de noordgrens van het Romeinse Rijk. Ten zuiden van de rivier werden wegen en legerkampen aangelegd en wachttorens gebouwd. Meer dan tweehonderd jaar vormde deze grenslinie (in het Latijn: Limes) het symbool van de Romeinse macht over dit deel van Europa.