Het begon aan de Houtstraat

Tegenwoordig vindt u het Rijksmuseum van Oudheden in een groot en monumentaal gebouw aan het Rapenburg, de mooiste gracht van Leiden. Maar het museum zag er decennialang heel anders uit en veranderde een paar keer van locatie. Een geschiedenis van tweehonderd jaar begon in een eenvoudig pand aan de Leidse Houtstraat in 1821.

De eerste tentoonstelling

Nadat Caspar Reuvens in juni 1818 directeur werd van het Archaeologisch Cabinet der Hoogeschool ging hij op zoek naar een passende behuizing voor de collectie ‘oudheden’ van de Leidse universiteit. De universiteit had in 1801 een patriciërshuis aan het Rapenburg gekocht, samen met een aantal pandjes die om de hoek aan de Houtstraat lagen. Het huis met bijbehorend hof had dienst gedaan als nonnenklooster. In dit complex had de universiteit inmiddels haar natuurhistorische verzamelingen ondergebracht. Reuvens regelde dat zijn collectie een plek kreeg in een van de panden aan de Houtstraat en daar werd in 1821 werd de eerste presentatie van het Archaeologisch Cabinet getoond.

Ruimtegebrek

In de jaren daarna werden de verschillende panden verbouwd tot museumruimtes, met de hoofdingang aan het Rapenburg. De hoofdbewoner van het complex werd het in 1821 opgerichte Museum van Natuurlijke Historie. Doordat de collectie oudheden razendsnel groeide, kampte men in het pandje aan de Houtstraat al gauw met een nijpend ruimtegebrek. Het inmiddels tot Museum van Oudheden omgedoopte Cabinet verhuisde daarom in 1838 naar een groter pand aan de Breestraat. Daar was de collectie voor het eerst in haar geheel voor publiek te zien.

Ook overvol aan de Breestraat

De nieuwe aanwinsten bleven echter in hoog tempo binnenstromen en ook de ruimte aan de Breestraat was na twintig jaar overvol. De toevoeging van een verdieping in 1858 bood korte tijd enig soelaas, maar in 1893 moest een deel van de collectie toch weer terug naar het gebouw van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie aan het Rapenburg.

Terug naar het Rapenburg

Aan deze situatie kwam een einde toen in 1918 het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie vertrok uit het complex aan het Rapenburg 28. Daardoor kon het Rijksmuseum van Oudheden de ruimte betrekken. Het keerde daarmee terug naar de plaats waar het honderd jaar geleden allemaal was begonnen en waar het museum tot vandaag de dag is gevestigd. In 1920 waren alle collecties overgebracht en kon men met de inrichting van de zalen beginnen.

Bijspijkeren in de twintigste eeuw

Het gebouw was in de tussentijd wel flink veranderd. Verbouwingen en nieuwbouw hadden van het complex aan pandjes een geheel gemaakt. De Renaissancegevel van het poortgebouw aan het Rapenburg was in de negentiende eeuw bepleisterd in een poging de vochtproblemen in het onverwarmde gebouw tegen te gaan. In 1947 werd die gevel in oude stijl teruggebracht.

Centrale hal met Egyptische tempel

Door de komst van de Egyptische tempel uit het dorpje Taffeh, een gift van de Egyptische overheid, moest in de jaren zeventig de voormalige grote binnenplaats van het museum worden overdekt. Eind 1979 was die verbouwing klaar. Deze nieuwe centrale hal was de ideale behuizing voor de steen voor steen uit elkaar gehaalde tempel, die hier weer werd opgebouwd.

Recente veranderingen

In 1996 startte een grootscheepse verbouwing. Het gebouw en de voorzieningen waren aan een renovatie toe. De zuidelijke vleugel van het museumcomplex werd overkapt met een moderne dakconstructie. Bij de afronding van het project in november 2000 beschikte het museum over 600 m² extra expositieruimte en moderne voorzieningen voor klimaatbeheersing. In het afgelopen decennium zijn de vaste tentoonstellingen in fasen gerenoveerd. De zalen met de collectie ‘Romeinen in Nederland’ waren in de zomer van 2018 de laatste die heringericht werden.

Tempelzaal 1978-1979

De Egyptische tempel in de Tempelzaal in aanbouw, in 1978-1979