Dwerg met waterhoofd
In de Hellenistische periode (3e-1e eeuw v.Chr.) begonnen Griekse kunstenaars een nieuwe stijl te ontwikkelen. Zij kregen meer belangstelling voor afwijkingen van de norm: mensen met een beperking, ouden van dagen en jonge kinderen. Ook in de Romeinse keizertijd werden veel terracottabeeldjes van mensen met een beperking vervaardigd, zoals het hier afgebeelde exemplaar.
Dwerggroei en hydrocefalie
Dit terracottabeeldje stelt een man met dwerggroei voor met een aandoening aan het hoofd (hydrocefalie). Het is uit een mal gemaakt en aan de achterkant voorzien van een rond luchtgat. Op het beeldje zijn resten van de oorspronkelijke beschildering achtergebleven: het bruin van de haren en het geel van de mantel. De mantel, die het onderlichaam bedekt, is om de buik gerold en ligt met een overslag om de schouder. Met zijn korte armen houdt de kleine man zijn mantel vast. Het buitenproportionele hoofd rust op een zeer korte hals. De man lijkt een beetje gespannen voor zich uit te kijken. Een treurig stemmende glimlach speelt om zijn mond.
Populair
In de oudheid was er weinig te doen aan aangeboren vergroeiingen of de gevolgen van botbreuken en dergelijke, waardoor er zeer veel mensen met beperkingen rondliepen. Klein geboren mensen waren erg populair en werden dikwijls gezocht voor variété en feesten. Rijke families hielden er ook kleine slaven op na. Zo maakt de schrijver Plinius melding van twee kleine mensen, Conopas en Andromeda, die eigendom waren van Julia, de dochter van keizer Augustus. Volgens de schrijver waren zij niet meer dan tachtig centimeter groot.