Asurnen uit Veii

Deze grafvazen stammen uit de vroegste Etruskische beschaving: de Villanova-periode (ca. 900-700 v. Chr.). Het zijn asurnen van grove klei die in twee kegelvormige delen zijn gemaakt – het zogenoemde bikonische type. Opvallend is dat ze maar één oor hebben. Daarmee werd duidelijk gemaakt dat ze buiten het normale huishoudelijk gebruik vielen. De functie van dit type aardewerk hangt nauw samen met veranderingen in begrafenisrituelen aan het einde van de Apennijnse cultuur. In een groot deel van Italië werd vanaf 1100 v.Chr. het begraven van een stoffelijk overschot (inhumatie) geleidelijk vervangen door crematie.

Bikonische vorm

Kenmerkend voor de Villanova-periode is dat de asresten werden verzameld in urnen van vrij grove klei (impasto) met een typische vorm. Twee kegelvormige delen, voet en hals, werden met het brede uiteinde op elkaar geplaatst, waardoor het profiel van de pot een scherpe knik laat zien. Deze bikonische opbouw komt ook voor bij asurnen uit Centraal- en Oost-Europa, zoals op de Balkan en in Roemenië. Van deze gebieden is zeker invloed uitgegaan naar Etrurië. Mogelijk moeten we in de bikonische vorm de weergave van het menselijk lichaam zien.

Het deksel

Opvallend aan de Villanova-urnen uit Veii is het deksel. Meestal hebben de potten een deksel in de vorm van een drinknap die de urn afsluit, zoals op bijgaande afbeelding te zien is. Indrukwekkender zijn de bronzen helmen met hoge kammen, die als deksel dienen. Misschien kunnen we in deze varianten de sociale verschillen in de Villanova-samenleving zien, met krijgers die zich in hun begrafenisrituelen laten kennen als groep. De bikonische vorm van de urnen en de deksels in de vorm van een helm doen vermoeden dat de pot op een stilistische manier weergeeft wie de overledene was. In de Etruskische kunst komt deze symboliek later sterker naar voren.

Begraafplaatsen

De begraafplaatsen van de Villanova-bevolking lagen buiten de dorpjes en gehuchten. Dikwijls lagen deze nederzettingen op verhogingen in het landschap. De urn werd begraven in een tomba a pozzo, een putgraf van rond een meter diep. De wanden van de put werden verstevigd met gestapelde stenen of tufstenen platen. Soms werd de urn verpakt in een grote pot van terracotta of in een tufstenen kistje met deksel. Naast of in de urn werden bijgaven geplaatst, zoals schotels, borden, drinkgerei van impasto, maar ook bronzen sierspelden, armbanden of scheermessen. Het graf werd aan de bovenkant afgedekt met grote keien of platen.

Villanova-cultuur

De Villanova-cultuur manifesteerde zich vooral in het gebied tussen de rivieren de Arno in het noorden en de Tiber in het zuiden. Het centrum lag rond Tarquinia, de rijkste stad in de vroeg-Etruskische periode. Noordelijke uitlopers van deze cultuur zien we in Emilia-Romagna (aan de overkant van de Apennijnen) en meer zuidelijk in Campanië, het gebied rond Napels én op de Liparische eilanden, noordelijk van Sicilië.

1. De voorwerpen | Relevante voorwerpen