Thema 11: opvoeding en onderwijs
Opvoeding en vorming waren voor de meeste oude Egyptenaren een zaak van het gezin. Opgroeiende kinderen werden in de praktijk gevormd. Ze deden praktische kennis op door hun ouders een handje te helpen. Meisjes werden toevertrouwd aan de zorg van hun moeder. Jongens aan die van hun vader.
Wijsheidsleren
In de betere kringen werden zogenoemde wijsheidsleren gebruikt om kinderen naar een goed geordend leven te leiden, inclusief aanbevelingen voor zedelijk gedrag, rechtvaardigheid, wijsheid, gehoorzaamheid, zelfbeheersing en menselijkheid. Afschriften van deze wijsheidsboeken, die meestal in versvorm door hoge functionarissen op een papyrusrol waren geschreven, werden gebruikt als instructietekst op schrijversscholen.
Van vader op zoon
In de meeste gezinnen lag het voor de hand dat het vak van de vader zou overgaan op zijn zoon(s). In de hele geschiedenis van Egypte zien we die tendens terug: jongens die van hun vader het vak leren, hem gaan assisteren en uiteindelijk zijn opvolger worden. Zo bleven zelfs de hoogste ambtelijke functies binnen n en dezelfde familie behouden. Sociale mobiliteit kwam zelden voor.
Farao-school
Bij een farao ging het er anders toe. Hij voedde zijn kinderen niet zelf op, maar liet dat over aan een speciale huisonderwijzer. Die bracht de koninklijke telgen de grondbeginselen van het schrijven bij, grammatica, stijl, literatuur en wiskunde. Kinderen van de hoogste hovelingen mochten daarbij aanschuiven. Zo ontstond er een soort school avant la lettre.
Meisjes
De vorming van kinderen uit gewone gezinnen was minimaal. Meisjes leerden van hun moeder hoe ze een huishouden moesten runnen en kregen van haar de basisprincipes mee voor een goede manier van leven. In de hogere kringen leerden de meisjes ook zingen, dansen en muziekinstrumenten bespelen. Weinig meisjes leerden lezen en schrijven.
Gewone gezinnen
Op het boerenland en in de visserij was het onderwijs summier. Al op jonge leeftijd gingen jongens en meisjes het veld op om te helpen bij het verzamelen van graan, het ruimen van kaf, het verzorgen van pluimvee en groot vee. Ook vissers, schippers en anderen namen hun jonge grut mee naar hun werk om hen praktijkervaring te laten opdoen. Afbeeldingen van kinderen die een vak leren zijn zeldzaam. Wel zijn er geschriften bewaard gebleven uit de Romeinse tijd in Egypte (31 v. Chr.-395 n. Chr.) over een- en meerjarige opleidingen van wevers en spinsters voor kinderen tussen 12 en 14 jaar. Ook is er documentair bewijs over de scholing van schilders en beeldhouwers.
Schrijversklassen
Het meest is bekend over de opleiding voor leerling-schrijvers. In het Oude Rijk (2543-2120 v. Chr.) leidde een schrijver een op een zijn opvolger op, meestal zijn zoon. Vanaf de Eerste Tussenperiode (2118-1980 v. Chr.) werden er klassen voor leerling-schrijvers ingericht. Daar lieten bijvoorbeeld militaire organisaties of administraties van tempels leerlingen opleiden voor een baan op hun kantoor. De leerlingen waren 6 tot 10 jaar oud en bleven soms elf jaar lang op school. Hun oudst bekende leerboek was de Kemyt.
Rieten pennen en oefenplankjes
De scholieren leerden lezen en schrijven in het hiëratische schrift voor dagelijks gebruik en soms ook in het hiërogliefenschrift. Meestal werden daarvoor pot- of kalksteenscherven gebruikt. Ze schreven met rieten pennen, ze gebruikten verf en oefenplankjes van hout met een gladde laag witte pleister erop die ze konden schoonboenen of van een nieuwe laag konden voorzien. In de Grieks-Romeinse tijd (330-31 v. Chr.) kwamen de wastafeltjes in zwang waarop met een metalen stylus werd geschreven.
Straf
De aspirant-schrijvers kregen ook les in grammatica, stijl, eenvoudige rekenkunde en meetkunde. Teksten moesten ze onthouden door ze te over te schrijven. Hele passages uit literaire teksten moesten ze uit het hoofd kunnen opzeggen. Wie weigerde werd gestraft. Van leerlingen die wilden weglopen, werden de benen aan elkaar gebonden. Voor de ongeïnteresseerde scholier had de docent een rietje achter de hand, indachtig een oud-Egyptisch spreekwoord: ‘Het oor van een jongen zit op zijn rug; hij luistert pas als hij daarop wordt geslagen.’