Thema 1: in het land der doden

Is er leven na de dood? Voor de oude Egyptenaren was de dood niet het einde van het leven, maar het begin van de overgang naar een nieuw bestaan. De dode werd opnieuw geboren om eeuwig voort te leven in het hiernamaals. Voor een goed begrip van de dodencultus is het van belang om iets te weten van het Egyptische wereldbeeld. Daarin is de schepping een cyclisch proces, zoals ook allerlei levensprocessen dat zijn: de opkomst en ondergang van de zon, het afnemen en wassen van de maan, het opkomen en afsterven van gewassen en de jaarlijkse overstromingen van de Nijl. Ook het leven van de mens is cyclisch. Hij moet eerst sterven om zich te kunnen verjongen voor een volgend bestaan.

Osiris

De god Osiris vormde het lichtend voorbeeld voor iedere Egyptenaar. Osiris werd vermoord door zijn jaloerse broer Seth en dankzij de toverkracht van zijn weduwe Isis weer tot leven gewekt. De goden maakten hem tot heerser van de onderwereld, waar ook de mensen na hun dood terechtkwamen. Met zijn overwinning op de dood had Osiris aangetoond dat het sterven slechts de eerste fase vormde in de overgang naar een volgend leven in een betere wereld. Daarom wilde iedere Egyptenaar worden als Osiris.

Lichaam en ziel

Voor een wedergeboorte moest aan een groot aantal voorwaarden worden voldaan. De eerste daarvan was het behoud van de integriteit van lichaam en ziel. In de opvatting van de oude Egyptenaren bestond het leven van de mens uit een unieke combinatie van verschillende eigenschappen die op zichzelf niet levensvatbaar waren. Bij de dood vielen deze eigenschappen uiteen en moesten ze door een priester en een balsemer weer worden verenigd, zodat een nieuw leven mogelijk zou worden. Daar komt de mummificatie vandaan. Een andere voorwaarde was dat de dode een goed leven moest hebben geleid om tot het hiernamaals te worden toegelaten. Daartoe werd eerst zijn hart gewogen. Was het zwaarder dan een struisvogelveer, dan viel de overledene ten prooi aan de ‘Dodenverslinder’.

Ka en ba

In hun dodencultus maakten de Egyptenaren een onderscheid tussen de ka en de ba. De eerste is de beschermende geest van de mens en tegelijk ook zijn levenskracht, energie en identiteit. De ka verschaft de dode energie door te blijven eten en drinken. Daarom brachten de Egyptenaren voedsel en drank naar de graven. De ba, of ziel, vertegenwoordigt het menselijk bewustzijn, dat wegvliegt bij schrik, een verwonding of dronkenschap. En uiteindelijk bij de dood, als hij zijn veilige behuizing van het lichaam verliest en ten onder dreigt te gaan. Vandaar dat de ba wordt weergegeven als een vogel (vanaf het Nieuwe Rijk, 1539 v. Chr. met een mensenhoofd).

Lichaam en ziel verenigd

Overdag wil de ba zich het liefst verenigen met de hemelse machten. Als het onmogelijk wordt om ‘s nachts terug te keren naar het aardse lichaam, zal hij zich op de lange termijn niet kunnen handhaven. Daarom moeten lichaam en ziel blijvend worden verenigd na de dood. Pas dan krijgt de dode een goddelijke status, met een glans van stralend licht. Hij identificeert zich dan met de zonnegod. Overdag vaart hij in een zonnebark langs de hemel en ‘s avonds nestelt hij zich in de onderwereld van Osiris.

Farao

Voor de farao was de dodencultus niet veel anders, al was zijn uitvaartceremonie uitvoeriger en luxueuzer dan bij zijn eenvoudige onderdanen. Uit piramideteksten blijkt dat de koning die naar Noet, de hemelgodin, opstijgt, een nieuwe koning, een ‘Horus’, achterlaat. (Horus is de zoon van Osiris, die de nieuwe koning op aarde wordt nadat hij een bloedig gevecht heeft geleverd met de moordenaar van zijn vader.) Net als zijn onderdanen kan de overleden farao zich vrijelijk op en over de aarde bewegen.

Rituelen

Het succes van de overledene in het hiernamaals hing nauw samen met de begrafenisrituelen en met de offerrituelen die hij of zij meekreeg in het graf, zoals symbolische maaltijden, stenen imitaties van kisten of boten die hem of haar bescherming en mobiliteit moesten bieden. Voor de koning was de piramide de plaats van verrijzenis en overgang. Zijn ka heerste vooral in het Oude Rijk (2543-2120 v. Chr.) over al zijn levende en dode onderdanen. Daarom moest er goed voor zijn ka worden gezorgd.

Zon aan de hemel

De overleden farao begaf zich in de hemel, te midden van de ‘Onverwoestbaren’, en trok als een zon door het firmament. De hemel was bevolkt door ka’s, ba’s, akh’s (verlichte geesten), vogels en goden. De ‘Onverwoestbaren’ waren de sterren aan de noordelijke hemel die bij de piramides zo’n 26 tot 30 graden boven de horizon stonden. Aangezien deze sterren om de Poolster draaien en nooit opkomen of ondergaan, zijn de lange, nauwe gangen die in veel piramides vanaf de grafkamer schuin omhoog lopen, daarop gericht.