Gracieuze priesteres van hout
Het grafbeeld van de priesteres Imertnebes in het Rijksmuseum van Oudheden is een van de mooiste voorbeelden van de houten sculpturen voor niet-koninklijke personen uit het Middenrijk (1980-1760 v.Chr.), een belangrijke bloeiperiode van de faraonische beschaving. Het gracieuze figuurtje (1900 v.Chr., 48 centimeter hoog) verbeeldt een voorname vrouw in een fijngeweven, doorzichtig linnen gewaad, dat haar slanke, welgevormde lichaam nauw omsluit.
Geïdealiseerde beeltenis
Het beeld is geen echt, realistisch gemaakt portret van iemand. Het is meer een typerende beeltenis van een dame uit een hoge maatschappelijke klasse, een vrouw par excellence in de bloeitijd van haar leven die voor de eeuwigheid moest worden bewaard: de jeugd. De geïdealiseerde beeltenis zou haar blijvend vergezellen op haar reis in het hiernamaals. De vrouw heeft een identiteit gekregen door een inscriptie met haar naam op het voetstuk. De tekst luidt: “Een offer dat de koning en Osiris geven, een dodenoffer bestaande uit brood en bier, rundvlees en gevogelte, uit duizend eenheden van albast en linnen, voor de eerwaardige bij de god Amon, de Echtgenote en Hand van de God: Imertnebes, de dochter van Doei, waar bevonden van stem.”
Dame van hoog aanzien
Imertnebes was een dame van hoog aanzien, met titels die later slechts waren weggelegd voor prinsessen die hogepriesteres van de god Amon waren. Met ‘Hand van de God’ wordt meestal gedoeld op Atoem of Re, de zonnegod, maar in dit geval is Amon, de oppergod van Thebe, waarschijnlijker. De gracieuze Imertnebes is voor zover bekend de eerste vrouw in de Egyptische geschiedenis die deze titel draagt.
Armen en benen
Op het grafbeeld kunnen we zien dat haar armen apart zijn aangebracht; ze zijn stram naar beneden gericht. Het linkerbeen staat een stap vooruit, een houding die niet strookt met de regels van de Egyptische kunst. Die schreven namelijk voor dat vrouwen met de voeten tegen elkaar moesten worden uitgebeeld. Verfsporen duiden erop dat het lichaam geel geschilderd was. Ook dat was een regel: de afgebeelde vrouw moest een gele huidskleur hebben.
Hoofd en pruik
Het kale hoofd is bedekt met een pruik, een kunststukje op zichzelf, dat bestaat uit fijn gevlochten haarvlechtjes die met een lint bij elkaar worden gehouden. De pruik is te groot voor het hoofd, dus misschien was er oorspronkelijk een kleiner exemplaar of is deze pruik afkomstig van een groter beeld. In de pruik en het hoofd zitten kleine geboorde gaten waarin houten pennetjes waren gestoken die het gecompliceerde kapsel op z’n plaats moesten houden.
Kwestie van stijl
De ogen, schminkstrepen en wenkbrauwen zijn van glaspasta gemaakt. De oogappel is met brons omlijnd. Een lichte glimlach speelt de dame om de mond. In tegenstelling tot het fijn uitgesneden gezicht, het goed geproportioneerde lichaam en de fraai gemodelleerde armen en handen zijn de benen en voeten zwaar en massief. Lompe benen zijn niet ongebruikelijk in de Egyptische beeldhouwkunst. De vrouw draagt eenvoudige, elegante sandalen. De riempjes onder de enkels en tussen de tenen zijn vervaardigd van zwarte glaspasta.