Geknield en devoot
Raia was ambtenaar in de tempel van Ptah, de oppergod van Memphis, de culturele hoofdstad van Egypte in het Nieuwe Rijk (1539-1077 v.Chr.). Op het beeld (1275 v.Chr., 80 centimeter hoog) wijdt een geknielde Raia met een devoot gebaar een naos, een godenschrijn, met daarin een beeldje van Ptah. De god staat op de oerheuvel vanwaar de wereld volgens de Egyptische zonnetheologie werd geschapen. Knielbeelden met een naos kwamen in het Nieuwe Rijk veel voor.
Tempel van Pthah
Raia werkte bij de administratie van de grote tempel van Ptah. De woorden ‘Huis van Ptah’ zijn op de bovenarmen van het beeld aangebracht om zijn relatie met de god ook in het hiernamaals vastgelegd te hebben. Het beeld is van fijne witte kalksteen gemaakt. Gezien de inscripties moet het in een graf op de begraafplaats van Memphis bij Sakkara hebben gestaan, zon dertig kilometer zuidwestelijk van Caro.
Beeld en hiërogliefen
Karakteristiek voor de beelden van mannen en vrouwen uit het latere Nieuwe Rijk is de ronde, volle gezichtsvorm. Raia draagt een brede ceremoniële pruik en is gekleed in een lange geplooide rok zonder hemd. Op het dak van de schrijn staat: ‘De Osiris, de opzichter van het tempeldomein, Raia, waar bevonden van stem.’ De hiërogliefen op de omlijsting bevatten offerbeden, gericht aan onder anderen Ptah, ‘de Heer der Waarheid’, en Sokar, ‘de Heer van de Shetyt-schrijn’.
Zijkant en voetstuk
Op de zijkant van de schrijn staat de afbeelding van een djed-zuil, de ruggengraat van Osiris die symbool staat voor duurzaamheid. De twee menskoppige valken met zonneschijven en godenbaarden daarbovenop zijn de bas, de zielen van de zonnegod Re. Zij staan voor het leven dat iedere dag opnieuw bij zonsopkomst aan de oostelijke horizon ontstaat uit het dode lichaam van Osiris. Rondom het voetstuk van het beeld loopt de tekst van een offergebed, gericht aan Ptah-Sokar en Osiris, goden van de necropolis en het dodenrijk.