Corveeërs van hoge kwaliteit

Shabti’s of oesjebti’s zijn beeldjes die namens de dode corvee verrichten in het dodenrijk. Ze gaan dus mee in het graf. Meestal hebben ze de vorm van een mummie, maar soms dragen ze alledaagse kleding, zoals het hier afgebeelde ebbenhouten exemplaar van Wepwawetmose (eerste afbeelding, 1300 v.Chr., 25 centimeter hoog).

Plaatsvervanger van de dode

De gewoonte om kleine mummievormige beeldjes van de overledene in het graf te plaatsen ontstond omstreeks 2000 v.Chr. Ze fungeerden als plaatsvervanger van de dode als die in het hiernamaals werd opgeroepen om verplichte werkzaamheden uit te voeren. In latere periodes worden het er steeds meer en stellen ze waarschijnlijk niet de dode zelf voor (al is dat bij de vroege beelden ook niet altijd zeker). Bij inscripties op houten sarcofagen uit het Middenrijk (1980-1760 v.Chr.) zien we voor het eerst beschreven dat de dode corveediensten moest doen op de landerijen in het dodenrijk van de god Osiris. Dat werk zal vooral betrekking hebben gehad op de magische voedselvoorziening. Een van die toverteksten, de zogenoemde oesjebti-spreuk, moest de beeldjes ertoe aanzetten dit corvee over te nemen van hun eigenaar. Immers: wie in het rijk der levenden niet werkt, wil dat ook in het dodenrijk niet doen.

Spreuken

Tegen het einde van het Middenrijk werden er voor het eerst speciale oesjebti-spreuken op de beeldjes geschreven. Langzaam maar zeker werden de beeldjes een vast onderdeel van de grafinventaris, tot halverwege de eerste eeuw v. Chr., toen er nieuwe ideeën kwamen over het leven na de dood. De aanvankelijke benaming shabti was afgeleid van het woord shebed, oftewel ‘stok (om mee te slaan)’. De vroegste met een spreuk beschreven oesjebti’s zijn inderdaad gemaakt van een boomtak, waaruit een mensenhoofd is gesneden. Later, omstreeks 1050 v.Chr., werd de standaardbenaming veranderd in oesjebti, wat van ‘antwoorden’ (oesjeb) komt. In plaats van hun meester moesten de oesjebti’s zich uitdrukkelijk bij het werk-appél melden als de naam van de dode werd omgeroepen.

Voor elke dag een beeldje

Uiteindelijk kreeg de dode voor elke dag een beeldje mee. Zo ontstond er een leger van 365 beeldjes dat in werkgroepjes van tien was opgedeeld, met elk een eigen opzichter. Een complete oesjebti-verzameling bestond toen uit meer dan vierhonderd beeldjes. Vrijwel alle oesjebti’s hebben landbouwwerktuigen in hun handen, twee soorten hakken voor de landbouw. Een zak of mand op de rug diende voor het graan bij de oogst. Wepwawetmose wordt beschermd door een vogel die hem op zijn borst omhelst met zijn vleugels – de ziel van de mens, de ba, een vogel met een mensenhoofd.

Materiaal en kleurstoffen

Oesjebti’s zijn, afhankelijk van periode en eigenaar, gemaakt van hout, steen, geglazuurd aardewerk, terracotta of brons. Sommige exemplaren zijn ware meesterwerken, zoals de ebbenhouten oesjebti van Wepwawetmose, die in alledaagse kleding is vereeuwigd. De vier daaronder weergegeven beeldjes illustreren het vakmanschap van de maker. De basistinten van de faience (geglazuurd aardewerk) waarmee hij werkte, zijn turquoise groen, hel wit, diepblauw en roomwit. Voor de details zijn zwarte en roodbruine mangaankleurstoffen gebruikt. Hun eigenaren leefden in de dertiende eeuw v.Chr.

De voorwerpen | Relevante voorwerpen