Kam van hertengewei

Veel gebruiksvoorwerpen van museumcollecties zijn gemaakt van goud, zilver of bergkristal. Hout, textiel, leer of een ander organisch materiaal was meestal niet tegen de tand des tijds bestand en verging. Been vormde een uitzondering. Dat bleef vaak intact, vooral als de omstandigheden in de grond gunstig waren, zoals in gebieden met een hoge grondwaterstand en op terpen met luchtdichte mestlagen. Een bijvoorbeeld van een goed bewaard benen voorwerp is de hier afgebeelde kam uit het Groningse Loppersum (zesde eeuw, 20,8 centimeter), afkomstig van een terp en gemaakt van een hertengewei.

Het maken van een kam

Als grondstof voor de kammen werden geweien van edelherten en rendieren gebruikt, en middenhands- en middenvoetsbeenderen van runderen. Aangezien het gewei in de lengterichting taaier is dan in de dwarsrichting, werden de tanden van de kam in de lengterichting van het gewei vervaardigd. Omdat de geweistang een beperkte diameter heeft, was het noodzakelijk een aantal plaatjes voor de tanden naast elkaar te leggen, waarna ze tussen twee dekplaten werden vastgeklonken met metalen pinnetjes.

Versiering

Voordat de verschillende onderdelen van de kam aan elkaar werden bevestigd, kon de kam mooi worden versierd, bijvoorbeeld met cirkels, vlechtbanden en puntmotieven. Pas daarna werden de tanden van de kam ingezaagd.

Kammenmakers

Kammenmakers waren gespecialiseerde handwerkslieden. Sporen van hun ambacht zijn in veel Merovingische en Karolingische handelsnederzettingen teruggevonden. Bijvoorbeeld in Dorestad, een belangrijke handelspost in de achtste en negende eeuw bij Wijk bij Duurstede, en in de omgeving van Leidsche Rijn en Leiderdorp. Waarschijnlijk hadden de kammenmakers hun werkplaats op een vaste plek en verkochten ze hun producten aan rondreizende handelaren die de kammen over een groot gebied verspreidden.

Nederland in de middeleeuwen | Relevante voorwerpen