Filosofie

De denkwereld van de oude Grieken ligt aan de basis van de moderne westerse filosofie. Hoe belangrijk waren de antieke wijsgeren en wat hebben zij ons meegegeven?

Het belang van de Griekse wijsbegeerte

Zou onze denkwereld er anders hebben uitgezien zonder de oude Grieken? Dat is heel goed mogelijk. De Griekse philosophiâ – liefde (philia) voor wijsheid (sophiâ) – is zeer bepalend geweest voor de moderne westerse wijsbegeerte, vooral door toedoen van Socrates, Plato en Aristoteles, naar algemeen wordt aangenomen de grootste denkers van het oude Griekenland. In hun tijd, tussen halverwege de 5de eeuw en begin 4de eeuw v.Chr., bereikte de Griekse wijsbegeerte een absoluut hoogtepunt met de ontwikkeling van alle mogelijke onderdelen die van de filosofie bekend zijn: esthetica, ethiek, logica, metafysica, natuurfilosofie, pedagogie en staatsfilosofie. Het was opmerkelijk genoeg ook een tijd van politieke achteruitgang en verval.

Duizend jaar

De geschiedenis van de Griekse filosofie, inclusief de Romeinse uitlopers ervan, beslaat zo’n duizend jaar, van 600 v.Chr. tot 600 na Chr. In dit tijdvak worden grofweg drie periodes onderscheiden. De eerste contouren van de filosofie verschenen omstreeks 550 v.Chr. toen Griekenland een bloeiperiode doormaakte op het gebied van handel, scheepvaart en kolonisatie. Griekse wijsgeren begonnen zich los te maken van de in hun ogen ongeloofwaardige traditionele godsdienst. Door zelfstandig denken probeerden zij de wereld uit natuurlijke oorzaken te verklaren. Zo werd de kiem gelegd voor de Griekse wijsbegeerte en wetenschap.

Oerbeginsel

Gedurende de eerste periode ging een aantal denkers op zoek naar een oerbeginsel, een oerstof waaruit ze konden verklaren hoe de wereld was ontstaan. Zij waren de pioniers van de natuurfilosofie, die verschillende scholen omvatte, inclusief die van de filosoof, astronoom en wiskundige Pythagoras (ca. 570-500 v.Chr.). Hij zocht het geheim van de wereld niet in een oerbeginsel, maar in een oerwet, in onveranderlijke getalsmatige verhoudingen tussen de bestanddelen van de wereld. Alles wat de wereld in zich had, was volgens Pythagoras in getalsverhoudingen gevormd. Vanuit dezelfde optiek volgde hij de loop van de hemellichamen.

De sofisten

Tussen de eerste en de tweede periode verschenen de Griekse sofisten (wijzen, leraren) op het toneel. Zij legden de vinger op tegenspraken in de tot dan toe beoefende filosofie, waarvan ze vonden dat die niet voldeed. Zij onderscheidden zich van de natuurfilosofen door hun aandacht te richten op de mens. Het denken zelf werd onderwerp van studie. Zij verdiepten zich in ethische maatstaven, waardoor ethiek een wetenschap werd. Bovendien bevorderden zij de taalwetenschap en grammatica door een grondige beoefening van de stilistiek en welsprekendheid. Zij waren ook degenen die de weg effenden voor Socrates, Plato en Aristoteles, achtereenvolgens leermeester van de één en leerling van de ander. Kortom: de sofisten zijn van grote betekenis geweest voor de latere filosofie.

Derde periode

De derde periode duurde het langst, tot diep in de eeuwen na Chr. De belangstelling voor natuuronderzoek nam af. De scholen die zich in het begin van deze periode manifesteerden, de invloedrijke Stoa (vanaf circa 300 v.Chr.) en de Epicuristische school, genoemd naar Epicurus (341-270 v.Chr.), de filosoof van het atomisme, het genot en het eenvoudige leven, richtten zich net als de sceptici voornamelijk op de mens en de ethiek. In de 6de eeuw na Chr. verdween de Griekse filosofie als zelfstandig fenomeen van het podium, maar bleef ze samen met andere elementen van de Griekse beschaving uiteindelijk wel bepalend voor de westerse cultuur. Veel van wat we weten over de Griekse filosofie, is afkomstig van de oude Grieken zelf, maar ook van de Romeinse wijsgeren Cicero en Seneca in hun Latijnse geschriften. In deze tekst bepalen we ons voornamelijk tot de belangrijkste denkers van het oude Griekenland.

Natuurvorser

Sommige beroemde Griekse wijsgeren hebben geen enkel geschrift nagelaten. Toch is er uit beschrijvingen van hun opvolgers dikwijls nog vrij veel over hen bekend. Dat geldt bijvoorbeeld voor Thales, de eerste milesische natuurfilosoof (milesisch is afgeleid van Milete, de oudste Griekse stad aan de westkust van Klein-Azië, nu Turkije, en de geboorteplaats van de Griekse filosofie). Gedurende de eerste helft van de 6de eeuw v.Chr. was hij actief als staatsman en ontpopte hij zich als een veelzijdig natuurvorser met astronomische kennis, die zelfs een zonsverduistering kon voorspellen. Hij hield zich bezig met magnetisme, produceerde een aantal belangrijke meetkundige stellingen en gold als ‘de vader van de oude en moderne filosofie’, zoals Hans Joachim Störig hem noemt in zijn standaardwerk Kleine Weltgeschichte der Philosophie.

Grondlegger Anaximander

Gaandeweg is Thales’ roem verbleekt en overgegaan op anderen, zoals Anaximander (ca. 611-549 v.Chr.). Hij wordt nu beschouwd als de oorspronkelijke grondlegger van de zelfstandige wetenschap filosofie. Störig noemt hem een voorloper van de moderne evolutieleer. Hij zag de vrij zwevende aarde als een vloeibaar verschijnsel, dat geleidelijk droog werd en levende wezens voortbracht die eerst in het water leefden en pas later op het land. Hij probeerde ook de beweging van hemellichamen langs natuurkundige weg te verklaren. Zijn betekenis lag in het natuurwetenschappelijke denken waarmee hij verschijnselen poogde te herleiden tot een oerstof of oerbeginsel.

Socrates

Socrates, omstreeks 470 v.Chr. in Athene geboren als zoon van een beeldhouwer en een vroedvrouw, heeft een opmerkelijke geschiedenis. Hij nam deel aan veldtochten waarbij hij zich door zijn moed onderscheidde. Hij nam afstand van het beeldhouwersvak dat hij van zijn vader had geleerd om zich volledig te kunnen wijden aan het onderwijs. Zo liep hij elke dag armoedig gekleed door de straten en over de pleinen van Athene om willekeurige voorbijgangers uit alle lagen van de bevolking aan te spreken en hen te bestoken met vragen. Op die manier praktiseerde hij zijn onderwijs: met een spel van vraag en antwoord. Zijn vragen begonnen onschuldig, maar Socrates vroeg steeds verder door, tot hij het gesprek op wijsgerige vraagstukken had gebracht: wat is waarheid, wat is deugd, hoe ziet de beste staatsinrichting eruit? Op zijn dagelijkse tochten werd hij vergezeld door zwermen leerlingen, onder wie veel jongelui uit de hoogste kringen. Zijn onderwijs was gratis. Hij leefde van de liefdadigheid van zijn leerlingen en vrienden.

Gifbeker

Socrates was een aanhanger van een aristocratische staatsvorm. Dat werd hem fataal onder het democratische bewind van Athene. Hij werd voor het gerecht gedaagd omdat hij nieuwe goden zou hebben ingevoerd en de jeugd met zijn ideeën zou bederven, een volkomen ongegronde aanklacht. Socrates werd veroordeeld tot de gifbeker. Hij was toen 70. Dankzij Plato is zijn bijzondere verdedigingsrede op schrift bewaard gebleven en weten we ook – aan de hand van de dialoog Phaedo – hoe hij zijn dood tegemoet is gegaan.

Ken uzelf

De ‘socratische methode’ is misschien wel het meest aansprekende onderdeel van de leer van Socrates. Normaal gesproken stelt de leerling vragen en geeft de meester antwoord. Bij hem was het omgekeerd. Zijn onderricht heeft hij weleens vergeleken met het beroep van zijn moeder, de vroedvrouw: ikzelf breng geen wijsheid voort, maar help alleen anderen bij de geboorte van hun ideeën. De inhoud van Socrates’ leer is lastig te omschrijven. Hij was een diep religieus mens die de plichten jegens de goden uiterst serieus nam en geen verklaring kon geven voor de stem van zijn geweten. Wat hij wel zeker wist, was dat deugd hetzelfde is als inzicht. In zijn woorden: het is onmogelijk het goede te doen zonder het te kennen en het is onmogelijk het goede niet te doen als men het eenmaal kent. Zo riep hij mensen op tot zelfonderzoek en inkeer: ‘Ken uzelf!’

Plato

Bij Plato lag het zwaartepunt van zijn filosofische werk net als bij zijn vriend en leermeester Socrates op het mondelinge onderricht. Hij had een afkeer van boekenschrijverij en had zich zelfs voorgenomen om de kern van zijn leer nooit op schrift te zetten – om afgunst en onbegrip te vermijden. Toch zijn het voornamelijk zijn geschriften waaruit we zijn wijsbegeerte hebben leren kennen. Het zijn werken die hij in de loop van vijftig jaar schreef en waarin hij verschillende problemen behandelt die zich aan hem voordeden, zodat ze als een soort getuigenis kunnen worden gelezen.

Dialogen

De werken van Plato hebben bijna allemaal de vorm van een dialoog (gesprek). In de vroegste dialogen (waarvan een deel niet authentiek) is Socrates de allesoverheersende figuur. Enkele belangrijke dialogen zijn de Apologie, een vrije weergave van de verdedigingsrede die Socrates hield tegen zijn aanklacht, Crito over de eerbied voor wetten, Meno over de betekenis van de wiskunde, Cratylus over de taal, Phaedo over onsterfelijkheid, het bovenzinnelijke en eeuwige van de ziel, Politeia, zijn grootste en rijkste werk, over het individu en de staat, dat alle onderdelen van de platonische filosofie omvat, en Wetten, zijn laatste, grote, onvoltooide werk over politiek. Zijn dialoogvorm heeft zelfs tot in onze tijd op een breed front van schrijvers navolging gekregen. De vorm is aanschouwelijk, levendig en biedt tegenspraak zonder dat de auteur een standpunt hoeft in te nemen. ‘De dialogen van Plato’, schrijft Hans Joachim Störig, ‘munten uit door schitterende taal en door de meesterlijke, vaak dramatische tegenstelling van personen en ideeën. Zij behoren tot de onvergankelijke werken van de wereldliteratuur.’

Reislustig

Plato, afkomstig uit een vooraanstaande Atheense familie, leek voorbestemd voor een loopbaan in de politiek, maar toen hij op twintigjarige leeftijd kennismaakte met Socrates, zijn latere leermeester, gaf hij de voorkeur aan de filosofie. Uit afschuw over het doodvonnis van Socrates keerde hij Athene de rug toe. Hij leefde geruime tijd in het door de Grieken gekoloniseerde Zuid- Italië en op Sicilië. Later maakte hij grote reizen, onder andere naar Egypte waar hij kennismaakte met de godsdienst, priesterstand en wetenschap. Mogelijk is hij ook in India en andere oosterse landen geweest en heeft hij daar ideeën opgedaan waarmee hij zijn werk kon verrijken. In 387 v.Chr. stichtte hij in zijn geboorteplaats Athene de eerste instelling voor hoger onderwijs, de Akademeia, die na zijn dood nog eeuwenlang als ‘platonische academie’ zou voortbestaan. Hier gaf hij gratis les aan leerlingen die zich al snel om hem heen verzamelden. Mondeling onderricht werd, net als bij Socrates, zijn levenstaak.

Tegenstellingen

Plato vertoont in zijn denken veel overeenkomsten met de sofisten. Net als zij wantrouwt hij de zintuiglijke waarneming van de wereld om ons heen. Hij ziet daarin slechts een onvolmaakte afspiegeling van de werkelijkheid, die geen inzicht biedt in de herkomst. Ook deelt hij de scepsis van de sofisten ten opzichte van de gebruikelijke opvattingen over de deugd. Die zouden louter zijn voortgekomen uit voorvaderlijke zedelijke ideeën en gewoonten, zonder dat ze duidelijk hebben gemaakt waarom de deugd goed of juist is. Daarentegen neemt Plato afstand van de sofisten waar zij beweren dat er geen algemeen geldige maatstaf is voor het denken en handelen van de mens – dus dat de mens de maat van alle dingen zou zijn. In zijn Ideeën laat hij zien dat er wel degelijk een algemene maatstaf voor het denken en handelen bestaat. Hij rekent af met de duistere wereldbeschouwing van vroegere filosofen en creëert een ‘licht-metafysica’, zoals sommige kenners het noemen.

Aristoteles

Plato’s belangrijkste leerling, Aristoteles, werd in 384 v.Chr. geboren als telg van een artsenfamilie. Hij verhuisde als jongeling van het noordelijk gelegen Thracië naar Athene, waar hij twintig jaar lang lessen volgde aan Plato’s academie. Na de dood van Plato woonde Aristoteles een tijdlang in Klein-Azië (nu Turkije). Op verzoek van koning Filippos II van Macedonië, die Griekenland met geweld had ingenomen, nam hij zijn intrek aan het Macedonische hof om Alexander de Grote (356- 323 v.Chr.) op te voeden.

Lyceum

Toen deze jonge koningszoon ging regeren, keerde Aristoteles terug naar Athene en opende hij daar een eigen school: het Lykeion (Lyceum). Daar kon hij zich als onderzoeker en leraar ruimschoots ontplooien, waarschijnlijk mede dankzij de financiële steun van Alexander. Na twaalf jaar leiding te hebben gegeven aan zijn lyceum, raakte Aristoteles in politieke moeilijkheden door een verstoorde verhouding met Alexander en het Griekse verwijt dat hij heulde met de Macedoniërs die Athene de vrijheid hadden ontnomen. De filosoof werd net als Socrates aangeklaagd wegens goddeloosheid, maar ontsnapte aan de doodstraf door te vluchten. Het jaar daarop, in 332 v.Chr., stierf hij in het buitenland.

Logica

Aristoteles liet honderden geschriften na, waarvan maar een relatief klein deel is behouden. Zijn teksten handelen over de logica, die dankzij hem een zelfstandige wetenschap is geworden, natuurwetenschap, metafysica, ethiek, politiek, letterkunde en redenaarskunst. Aristoteles had niet de meeslepende welsprekendheid en het bevlogen denken van Plato. Maar hij bood een gepast tegenwicht door zijn feitelijke, nuchtere observaties.

Natuurwetenschap

De natuurwetenschappelijke geschriften van Aristoteles, bijvoorbeeld over de astronomie, zijn niet altijd geloofwaardig, maar daar staat tegenover dat de filosoof zich op een nog onontgonnen terrein bewoog en moest werken met uiterst gebrekkige middelen. Hij beschikte niet over een klok, noch over een thermometer, een barometer of een telescoop.

Onfeilbaar

Het werk van Aristoteles heeft een enorme invloed gehad op de wetenschap in de navolgende eeuwen. De gehele middeleeuwse filosofie is op zijn leer gestoeld. Zijn geschriften werden in die tijd als onfeilbaar beschouwd. Nog steeds geven filosofen trouwens in wisselende mate de voorkeur aan de leer van Aristoteles of aan die van Plato. Waarmee maar is aangegeven dat beiden van onschatbare betekenis zijn geweest voor de filosofie.

Socrates

Beeld van Socrates