Oorkonde in klei

Kort na 3400 v.Chr. werd in het zuiden van Mesopotamië het schrift uitgevonden. De vroegste inschriften zijn nauwelijks meer dan lijsten en opsommingen ten behoeve van de tempel-economie (boekhouding) en ook in latere tijd zijn het voornamelijk administratieve zaken en bestuurlijke beslommeringen die schriftelijk vastgelegd worden. Naar schatting negentig procent van de tienduizenden Sumerische teksten verwijst naar bestuurlijke zaken. Pas rond 2600/2500 v.Chr. wordt het schrift ook gebruikt voor het schrijven van brieven en voor het vastleggen van historische gebeurtenissen of mondelinge overleveringen.

Wellicht het grootste belang van het schrift voor de stedelijke samenlevingen in het Mesopotamië van het 3de millennium v.Chr. was dat nu de mogelijkheid werd geboden de steeds grotere wordende stroom aan informatie te kanaliseren. De grote gemeenschappen bestaande uit elk duizenden personen, en met elk een complexe politieke, economische en sociale structuur, konden slechts in stand gehouden en verder uitgebouwd worden door een helder systeem van administratie en registratie. De schrijver werd een belangrijk persoon in de samenleving: hij schreef de brieven, stelde de zakelijke transacties en overeenkomsten op en beheerde de grote archieven van de tempel en het paleis. Dat aan de positie van schrijver een groot aanzien verbonden was, mag blijken uit het feit dat de Sumerische koning Shulgi geprezen wordt voor zijn schriftelijke vaardigheden en dat de Assyrische koning Assurbanipal rond 650 v.Chr. met trots vermeldde dat hij lezen en schrijven kon.

Administratief van aard is deze 15,6 bij 12,8 centimeter grote Sumerische oorkonde, die stamt uit het eenenveertigste jaar van koning Shulgi van Ur (ca. 2050 v.Chr.). In de tekst wordt nauwgezet geregistreerd hoeveel gerst gebruikt werd voor de bewerking van de velden (met in totaal een oppervlakte van 630 hectare) bij het moeras van Lagash in Zuid-Irak. Teksten als deze geven een gedetailleerd beeld van de economie en het bestuur van de Derde Dynastie van Ur. Gerst was het voornaamste akkerbouwproduct en fungeerde haast als geld. De opbrengst van de akkers en het gebruik van het graan werd daarom zeer nauwkeurig bijgehouden. De per jaar te bewerken akkers (meestal lag de helft om het jaar braak) werden nauwkeurig opgemeten. De kosten van het bewerken (mankracht, ploegen, zaaien) werden berekend en tegenover deze investeringen stelde men de verwachte en later de definitieve opbrengst.

De uiteindelijke besteding van het graan werd eveneens precies geboekt. De tekst is in een aantal paragrafen verdeeld, die telkens eerst een opsomming geven van het beschikbare graan, afkomstig van bepaalde landerijen en personen (beheerders van landerijen). Vervolgens wordt nauwkeurig de besteding aangegeven: de hoeveelheden gerst die gebruikt werden voor het inzaaien van de afzonderlijke akkers en voor het voeren van de ploegrunderen. Als maten worden de bur, de koninklijke kor en de beker gehanteerd, waarbij een bur ongeveer 6,5 hectare groot is, een (koninklijke) kor ongeveer 250 liter (300 bekers) aanduidt en een beker 0,825 liter omvat. De uitgaven worden tenslotte afgetrokken van de beschikbare voorraad en het resterende overschot of tekort wordt geboekt, met vermelding van de naam van de voor het beheer verantwoordelijke ambtenaar. Een voorbeeld:

“22 koninklijke kor gerst afkomstig van het geïrrigeerde Shushina-veld,
3 kor van Igimu, Totaal: 24 kor.
Daarvan besteed:
4 2/3 bur 1 kor (zaad per bur),
2 1/9 bur 1 1/10 kor: Shunanna-veld;
4 2/9 bur 1 1/10 kor,
4 1/9 bur 1 kor,
1 1/3 kor en 5 bekers voer voor de ploegossen:
Kukatim-veld;13/18 bur 1 kor:
Kudim-veld;1 1/3 bur 1 kor:
Kroonprinsen-veld;
Totaal: 6 1/3 bur 1 1/10 kor en 10 5/6 bur 1 kor;
gerst daarvoor: 17 4/5 kor.
Totaal: 1 1/3 kor en 5 ‘liter’ (gerst) voer voor ploegrunderen.
Totaal generaal: 19 2/15 kor en 5 bekers uitgegeven.
Restant: 4 5/6 kor en 5 bekers.
Urshagamu”

De Sumerische economie ging bij berekeningen als deze uit van precieze gegevens en vaste normen. De akkers waren in diverse categorieën verdeeld, al naar gelang de kwaliteit van de grond en de aard van de irrigatie. Vervolgens werden per zes meter (nindan geheten) acht tot twaalf ploegvoren getrokken (onderlinge afstand dus 75 tot 50 centimeter), waarbij gesteld werd dat per el (= 50 centimeter) dertig gerstekorrels als zaaigoed nodig waren. Op basis hiervan was de benodigde hoeveelheid zaaigoed exact te berekenen. De afgebeelde tekst kent velden met 1 of 1 1/10 kor zaad, d.w.z. met 10 en 12 voren per nindan. De hoeveelheid voer voor de ploegdieren was hiervan afgeleid: hoe meer voren, hoe groter de afstand die de ossen moesten afleggen, hoe langer de werktijd en hoe meer voer nodig was.

De voorwerpen | Relevante voorwerpen